Verhaal – Het liefelijke lied van de kanarie

Soms is vragen om wat je nodig hebt niet genoeg.

“Iedereen stil!” jammerde de Noordenwind, die een grote zandstorm over de woestijn aan het blazen was. De adelaar, de beer, de pauw en de kanarie stopten met praten en werden rustiger. “Zoals jullie weten”, ging de draaiende Noordenwind verder, “is het Joodse volk uitgekozen om Gods Wetten aan alle andere volkeren ter wereld te leren. En God gaat die wetten op een speciale berg in het land Israël aan het Joodse volk geven. Daarom heb ik jullie allemaal bijeen geroepen — om mij te vertellen waarom de berg waarop jullie wonen zo speciaal is.” Alle vier de dieren waren opgewonden. Ieder van hen wilde dat hun berg gekozen zou worden als de speciale plaats waar God zijn Wetten zou gaan geven.

“Begin” beval de Noordenwind. De adelaar, van de Grote Hoogte Berg sprak het eerst: “Mijn berg is de hoogste berg in het land van Israël. God moet beslist Zijn Wetten geven op de berg die het dichtste bij hem in de buurt is. Van de top van mijn berg kan ik tot hoog in de hemel vliegen, of ik kan een snelle duikvlucht maken om ieder dier voor mijn maaltijd te vangen”, krijste de adelaar en keek hongerig naar de kanarie. Toen begon de beer op te scheppen over zijn berg, de Berg Groot en Dapper: “Mijn berg is dan wel niet zo hoog als die van de adelaar, maar hij is veel groter. Het hele Joodse volk kan gemakkelijk op één kant van mijn berg staan. Natuurlijk moet God zijn Wetten op zo’n geweldige plek geven. En bovendien zijn er een heleboel grotten waarin ik in de winter mijn winterslaap kan houden” gromde de beer.

Vervolgens sprak de pauw, van de Berg Mooi en Trots: “Mijn berg is veel mooier dan alle andere bergen. Kijk eens naar de prachtige bloemen en kabbelende beekjes. God moet zijn Wetten geven op een heel mooie berg. En zulke mooie kleuren hebben jullie vast nog nooit gezien” zei de Pauw verwaand, terwijl hij plotseling zijn veren uitvouwde voor iedereen die het wilde zien. Nu was de beurt aan de kanarie. Ze zat op de Berg Sinaï. Even later begon ze te zingen: Mijn berg is niet hoog En ook niet groot en dapper Mijn berg is niet trots En ook niet prachtig om te zien. Mijn berg is behoorlijk klein En helemaal niet belangrijk. Maar voor mij is hij best fijn, Ik ben er blij mee, want hij is van mij. De beer gromde. De adelaar krijste. De pauw schudde zijn lange staart. Alle drie waren ze erg blij. Ze waren er zeker van dat de berg van de kanarie niet gekozen zou worden. Hij was helemaal niet zo fantastisch; en hun bergen waren veel prachtiger. De Noordenwind floot en blies langs de hemel.
Zijn donderende stem kon je in het hele land van Israël horen. Tenslotte zoefde hij met een grote BOEOEOEOM naar beneden op de grond. “Dit is mijn beslissing” donderde de Noordenwind. “Het Joodse volk heeft belangrijk werk te doen, al zijn ze maar met weinig. De Wetten van God zeggen dat je niet te hoog van de toren mag blazen, en ook niet te dapper of te trots mag zijn om anderen te helpen. Gods Wetten leren jullie dat je gelukkig moet zijn met wat je in het leven krijgt. “Daarbij past dat God Zijn Wetten op een berg geeft die niet te hoog is of te trots of te machtig. God zal zijn Wetten geven op de Berg Sinaï!” En nog op diezelfde dag stond het Joodse volk aan de voet van de Berg Sinaï en ontving de Wetten van God. Om over na te denken 1. Kun je een paar van Gods Wetten noemen? 2. Waarom denk je dat de bergen van de adelaar, de beer en de pauw niet gekozen zijn? 3. Een bescheiden mens gaat niet overal rondvertellen hoe fantastisch hij of zij wel is. Op wat voor manier was de kanarie bescheiden? V