Verhaal – Asseret hadibrot

Sjawoeot verhaal door Awraham Soetendorp

Tien Woorden daalden langzaam de berg af.

Tien Woorden daalden langzaam de berg af. Kleine woorden, lieve woorden, hand in hand. Ze waren zo teer, ze waren zo zwak. Wie zou ze beschermen tegen de storm, tegen de regen? Dat doen wij wel zeiden de kinderen aan de voet van de berg. Zij borgen de Woorden op diep in hun hart, diep in hun hoofd. En het is gelukt, De Tien Woorden zijn blijven bestaan.

Het eerste Woord

Ik hoor en zie alles zei God Ik voelde jullie tranen voordat jullie huilden. Jullie hoefden mij niets te zeggen. Ik wist dat jullie niet langer als slaven konden leven. Daarom heb ik jullie uit Egypte laten gaan

Het tweede Woord

Wat heb je nou aan een beeld van hout of van steen? Ze kunnen niet bewegen, niet spreken, niet zien. Gooi ze weg, ver weg. Geloof alleen maar in God die de hemel en aarde gemaakt heeft.

Het derde Woord

Er zijn mensen die zeggen als ze kwaad worden: God zal je straffen, God zal je ziek maken. Die mensen maken een grote fout. Je mag de naam van God niet zo gebruiken. Je mag niet vloeken.

Het vierde Woord

Ik hou van de Feestdagen van Chanoeka, van Pesach, van Sjawoeot, maar het meest van Sjabbat. Juist omdat het elke week terugkomt met de kaarsen, de wijn, de Tora. de rust. Die heerlijke rust. God heeft de wereld gemaakt en ik mag er in wonen.

Het vijfde Woord

Ik hou van mijn vader en moeder. Dat is toch heel gewoon. Of niet soms? Ik kan me niet voorstellen dat het ooit anders zal zijn. Maar voor alle zekerheid beloof ik altijd, ook over heel veel jaren mijn ouders te eren.

Het zesde Woord

Wanneer ik al die oorlogen zie op de televisie, dan begrijp ik er niets van. Hoe kunnen mensen elkaar vermoorden? Ik hoop dat wanneer ik en jij volwassen zijn, wij een einde aan alle oorlogen zullen maken.

Het zevende Woord

Natuurlijk maak ik wel eens ruzie. Iedereen doet dat toch. Maar ik weet dat ik proberen moet zo te leven dat we samen kunnen blijven. Thuis, bij elkaar. Het klinkt als een preek. Daar kan ik ook niets aan doen.

Het achtste Woord.

Als je steelt ga je de gevangenis in. Zo eenvoudig is dat. Maar als je nou niet gesnapt wordt? Precies. Je moet niets stelen. Want ook al word je niet gevangen, je geweten laat je toch niet los. Je kunt er niet van slapen.

Het negende Woord

Ik kan me bijna niets gemeners voorstellen. Een man wordt ervan beschuldigd dat hij gestolen heeft. Je weet dat het niet waar is. En toch zeg je, hij is het, ik weet het zeker dat is de dief. Waarom doe je zoiets, om stoer te zijn of gewoon om te treiteren. Wat afschuwelijk. Ik hoop het nooit, nooit te doen.

Het tiende Woord.

Ik wil ook wel eens iets hebben dat van een ander is. Die mooie jas, die fiets met gave kleuren. Doe nou niet of het jou nooit overkomt. Dat is gewoon, het gebeurt. Maar wat gevaarlijk is echt gevaarlijk is wanneer je nergens meer over praten kunt. Je wilt het hebben. Je wilt het hebben. Dan komt er een dag dat je het steelt of er voor moordt. Zover mag het nooit komen.

Verhaal – Het liefelijke lied van de kanarie

Soms is vragen om wat je nodig hebt niet genoeg.

“Iedereen stil!” jammerde de Noordenwind, die een grote zandstorm over de woestijn aan het blazen was. De adelaar, de beer, de pauw en de kanarie stopten met praten en werden rustiger. “Zoals jullie weten”, ging de draaiende Noordenwind verder, “is het Joodse volk uitgekozen om Gods Wetten aan alle andere volkeren ter wereld te leren. En God gaat die wetten op een speciale berg in het land Israël aan het Joodse volk geven. Daarom heb ik jullie allemaal bijeen geroepen — om mij te vertellen waarom de berg waarop jullie wonen zo speciaal is.” Alle vier de dieren waren opgewonden. Ieder van hen wilde dat hun berg gekozen zou worden als de speciale plaats waar God zijn Wetten zou gaan geven.

“Begin” beval de Noordenwind. De adelaar, van de Grote Hoogte Berg sprak het eerst: “Mijn berg is de hoogste berg in het land van Israël. God moet beslist Zijn Wetten geven op de berg die het dichtste bij hem in de buurt is. Van de top van mijn berg kan ik tot hoog in de hemel vliegen, of ik kan een snelle duikvlucht maken om ieder dier voor mijn maaltijd te vangen”, krijste de adelaar en keek hongerig naar de kanarie. Toen begon de beer op te scheppen over zijn berg, de Berg Groot en Dapper: “Mijn berg is dan wel niet zo hoog als die van de adelaar, maar hij is veel groter. Het hele Joodse volk kan gemakkelijk op één kant van mijn berg staan. Natuurlijk moet God zijn Wetten op zo’n geweldige plek geven. En bovendien zijn er een heleboel grotten waarin ik in de winter mijn winterslaap kan houden” gromde de beer.

Vervolgens sprak de pauw, van de Berg Mooi en Trots: “Mijn berg is veel mooier dan alle andere bergen. Kijk eens naar de prachtige bloemen en kabbelende beekjes. God moet zijn Wetten geven op een heel mooie berg. En zulke mooie kleuren hebben jullie vast nog nooit gezien” zei de Pauw verwaand, terwijl hij plotseling zijn veren uitvouwde voor iedereen die het wilde zien. Nu was de beurt aan de kanarie. Ze zat op de Berg Sinaï. Even later begon ze te zingen: Mijn berg is niet hoog En ook niet groot en dapper Mijn berg is niet trots En ook niet prachtig om te zien. Mijn berg is behoorlijk klein En helemaal niet belangrijk. Maar voor mij is hij best fijn, Ik ben er blij mee, want hij is van mij. De beer gromde. De adelaar krijste. De pauw schudde zijn lange staart. Alle drie waren ze erg blij. Ze waren er zeker van dat de berg van de kanarie niet gekozen zou worden. Hij was helemaal niet zo fantastisch; en hun bergen waren veel prachtiger. De Noordenwind floot en blies langs de hemel.
Zijn donderende stem kon je in het hele land van Israël horen. Tenslotte zoefde hij met een grote BOEOEOEOM naar beneden op de grond. “Dit is mijn beslissing” donderde de Noordenwind. “Het Joodse volk heeft belangrijk werk te doen, al zijn ze maar met weinig. De Wetten van God zeggen dat je niet te hoog van de toren mag blazen, en ook niet te dapper of te trots mag zijn om anderen te helpen. Gods Wetten leren jullie dat je gelukkig moet zijn met wat je in het leven krijgt. “Daarbij past dat God Zijn Wetten op een berg geeft die niet te hoog is of te trots of te machtig. God zal zijn Wetten geven op de Berg Sinaï!” En nog op diezelfde dag stond het Joodse volk aan de voet van de Berg Sinaï en ontving de Wetten van God. Om over na te denken 1. Kun je een paar van Gods Wetten noemen? 2. Waarom denk je dat de bergen van de adelaar, de beer en de pauw niet gekozen zijn? 3. Een bescheiden mens gaat niet overal rondvertellen hoe fantastisch hij of zij wel is. Op wat voor manier was de kanarie bescheiden? V