Verhaal – Wat een opscheppers!

Een verhaal voor Soekot en Simchat Tora

De kleine Kappertjes struik ruiste in de koude avondlucht. Toen de wind uiteindelijk ging liggen en de zon op kwam strekte ze haar takken en stond fier rechtop. Ondanks de ochtendkou, begon een warm gevoel zich van haar meester te maken.

‘Ha, ha! Ik ben weer de eerste’, riep ze. ‘Wauw, ik houd van de lente en ik vind het te gek om de eerste te zijn!’ Kappertje haalde diep adem en liet haar eerste knoppen open springen.
De trotse Ceder werd ook wakker. ‘Het is geen wedstrijd, onbeschaamde kleine struik’, zei Ceder hooghartig. ‘Jij mag dan misschien de eerste zijn om je geinige vruchten te laten groeien, maar ik heb karakter. En waarom? Omdat mijn hout is gebruikt om Salomons tempel mee te bouwen!’ ‘Salomons tempel, Salomons tempel’, bouwde de palm hem na, ‘Tjee man dat is eeuwen geleden! Maar als je het goed bekijkt zijn een aantal van ons nog steeds wel nuttig.’ Hij telde al zijn kwaliteiten af op zijn brede bladeren. ‘Mijn takken worden geschud tijdens het Hallel in de soekotdienst. Mijn blad bedekt de Soeka. Mijn bladeren kunnen worden gebruikt om te vegen. En mijn vruchten! Iedereen weet dat dadels….’ ‘Pitten hebben’, sneerde de Etrog boom, ‘bovendien ruik jij nergens naar.’ ‘ Puh,’zei Palm, ‘Jij bent gewoon jaloers omdat jouw fruit maar een keer per jaar wordt gebruikt.’ ‘Geur’, riep de Mirte uit,’ heeft iemand het hier over geur? Niemand heeft meer geur dan ik!’ ‘Zou kunnen’, gaf Etrog meteen terug, ‘Jammer dat je geen vruchten draagt!’

‘Nou, ik ben tenminste ergens goed voor’, zei de Mirte, terwijl ze haar takken schudde. ‘Niet zoals Wilg daar. Zij heeft geen vruchten en ruikt ook nog eens nergens naar. Daarom kijkt ze zeker zo treurig de hele tijd.’
‘Waarom zit je altijd op mij af te geven?’ Zuchtte Wilg terwijl ze naar haar eigen spiegelbeeld in de vijver staarde. ‘Wat heb je eigenlijk aan vruchten? Je hoeft alleen maar naar de Wijnstok te kijken. Ze kan nauwelijks rechtop staan onder het gewicht van al dat fruit. Ze heeft ondersteuning nodig, net als degenen die haar wijn drinken.’
‘Zo zou ik het niet willen zeggen, mompelde Wijnstok, ‘Mensen zeggen dat ze vrolijk worden van de wijn van mijn druiven.’ ‘Dat is waar, maar teveel wijn brengt alleen maar ellende’, zei Olijf met zijn krakerige oude stem. ‘Kijk, het sap van mijn fruit is onbetaalbaar! En heel lang geleden- jullie jonkies kunnen je dat niet eens herinneren – wist Noach door een van mijn takken dat het water weer gezakt was.’

‘Jazeker, olijfolie is kostbaar’, zei de Granaatappel, ‘Toch jammer dat je zoveel moeite moet doen om een paar druppeltjes te oogsten. Mijn zaden zijn heerlijk en sappig. En weet je wel dat ik er 613 heb, precies even veel als het aantal mitzwot.? En iedereen vind mij lekker, heel anders dan Johannesbrood, dat is alleen voor de armen’.
‘O, is dat zo, snoof Johannesbrood,’ Als ik het mij goed herinner was ik toch degene die Sjimon bar Yochai in leven hield terwijl hij 12 jaar verstopt zat in een grot. Trouwens, ik geloof niet dat opscheppen bij de 613 mitswot hoort.’
Alle bomen moesten lachen om deze opmerking, allemaal, behalve 1. De kleine Kappertjes struik merkte dat Vijg nog niets gezegd had en vroeg haar: ‘Wat heb jij te zeggen over jezelf?’ De Vijg zei dromerig, alsof ze de andere bomen helemaal niet had gehoord, ‘Ik bedacht me net hoe veel de mensen van ons houden. Heb je wel eens op ze gelet in de herfst, als er geoogst wordt? Ze zijn zo dankbaar voor het laatste fruit voor de winter. Zelfs als het koud is praten ze nog over ons. Goede mensen zullen bloeien als palmbomen en groeien als de ceders in de Libanon en dat lied zingen ze de hele tijd. In de lente en de zomer houden de mensen het meest van ons. Ze zien onze knoppen openspringen en bloeien, of ruiken onze geur, of proeven van onze vruchten en dan zeggen ze: Gezegend is God in wiens wereld niets ontbreekt. Gezegend is God die zulke mooie dingen maakte die ons gelukkig maken.’

Vijg stopte even en glimlachte, ‘dat gaat over ons allemaal vrienden, over ons allemaal!’ En tegelijkertijd gaat het over de mensen zelf, want lijken zij eigenlijk niet veel op ons? Je hebt mensen die wel weten wat in Tora staat, maar het niet uitvoeren, en mensen die niet precies weten wat er staat maar toch het goede doen. En je hebt mensen die weten wat er in Tora staat en er ook naar handelen en mensen die het niet weten en er dus ook niet naar handelen. Wat dat betreft lijken ze nog het meest op, de Palm, de Mirte, de Etrog en de Wilg. Op Soekot, heb je ze in de loelav, allemaal bij elkaar.’

‘Je hebt gelijk,’ zei Kappertje, ‘zoals altijd. Echt waar, jij bent de beste.’
‘Ik?’ Zei Vijg lachend
‘Wees niet zo bescheiden,’ zei Kappertje,’ alles aan jou is eetbaar binnen en buitenkant. Wat, zelfs jouw zaden zijn lekker, zelfs het allerkleinste beetje van jou, net als de Tora. En net als de Tora, leer je ons steeds weer iets nieuws.’ Vijg keek gelukkig bij deze prijzende woorden en alle bomen, de eiken op de heuvels, de palmen in de dalen, de wilgen in de rivierbedding, de platanen in het laagland en zelfs de trotse ceders en acacia’s, de oleanders en de cipressen lieten ruisend horen dat ze het ermee eens waren.