Verhaal – Onze chanoekia vertelt

Een chanoeka verhaal, vrij naar het verhaal van rabbijn Awraham Soetendorp

Ik ben geboren op een druilerige ochtend in hartje Den Haag. Ik werd gemaakt door een sjofele koperslager, die in opdracht van een joodse koopman een serie chanoekiot maakte. Toen ik af was bekeek hij mij heel goed: ‘ Ach hij is wat groot en niet helemaal perfect, maar hij is tenminste af.’

De volgende dag werd ik voor een daalder, in die tijd 1725, heel veel geld, verkocht aan de koopman Felazquez. ‘Zoooo, wat een chanoekia!’zei zijn vrouw en ik voelde me weer beter dan de dag ervoor, want dat klonk wel goed. Toch stond ik in de maanden erna in een stoffig magazijn te wachten terwijl de andere chanoekiot gevuld werden met kaarsen en stonden te stralen in de huiskamers. Ik werd er een beetje verdrietig van.
Plotseling veranderde alles. Mijn schepper kwam langs, bekeek en bevoelde mij weer en kocht mij terug voor twee daalders!! Dat was me wat, in minder dan een jaar was ik twee keer zo waardevol geworden!
Het is ook waar dat je met degene die je gemaakt heeft een band hebt, voor mensen is dat anders dan voor voorwerpen, zoals ik. Kinderen groeien langzamer en hebben dus veel meer tijd om hun ouders te leren kennen en andersom. Voor ons geldt, hoe ouder en versletener, hoe minder men ons wil……totdat we ineens ‘antiek’ heten en weer heel veel waard worden.

Het zag ernaar uit dat ik een heel nieuw leven tegemoet ging. De koperslager had een nieuwe opdracht gekregen, hij moest de letters van de 10 uitspraken in koper gieten voor een nieuwe sjoel en toen dacht hij aan mij, omdat ik heel goed in een sjoel zou passen. De mannen kwamen naar mij kijken, ze zagen er deftig uit met pofbroeken, grijze lange jassen en een steek op hun hoofd. Ze spraken een vreemde taal, Spaans of Portugees ofzo. Toen één van hen mij optilde moest hij me meteen weer neer zetten, zo zwaar was ik…. Op de letters stonden ze te mopperen:’ Ze zijn ongelijk’ zeiden ze. ‘Hadden jullie maar een joodse koperslager moeten vragen’, zei de koperslager, terwijl hij best wist dat joden dit beroep helemaal niet mochten hebben van de regering. ’s Nachts raakte ik in de war, de letters waren heel mooi en hadden ook een mooie betekenis, maar over mij werd niet meer gezegd dan: ‘wat is ie zwaar….’ En ‘wel heel mooi, maar ook erg groot’….. Je begrijpt ik voelde me niet zo vrolijk.

Zo duurde dat een aantal dagen, totdat de heren de letters kwamen ophalen. Ze waren echt enthousiast en prezen de koperslager. Die maakte gauw van de gelegenheid gebruik door te vagen:’ Willen jullie de chanoekia ook meenemen, ik geef hem cadeau!’ Maar dat wilden de heren niet, nee, ze wilden mij niet als cadeau, ze betaalden voor mij 10 daalders! Ongelofelijk!! Ik werd op een kar gezet en we reden door de stad, ik keek mijn ogen uit, wat was er veel te zien….tot ik in een brede straat kwam, waar veel paarden gestald waren. Een hoog ijzeren hek met prachtige versieringen ging open en ik zag de ‘snoge, de ‘snoge van Den Haag! Hoog en trots keek het gebouw op mij neer, op het plein liepen werklui heen en weer.
Even dacht ik dat ik binnen weer in een kast gestopt zou worden, maar nee hoor, ik werd neergezet op een verhoging naast de Aron hakodesj waar iedereen mij kon zien. Enige tijd later werd de inwijdingsdienst gehouden. Net zoals eeuwen daarvoor door de Maccabeeén een inwijdingsdienst werd gehouden, de snoge werd in gebruik genomen! De deftige mannen, met wie ik eerder kennis gemaakt had, liepen langzaam naar voren, de Torarollen in de hand. Deze werden stuk voor stuk met veel liefde in de Aron hakodesj neergezet. De zang was schitterend, de rituelen machtig, de sfeer om te zoenen. Alles in mij genoot.
Later zag ik jongens hun Bar Mitswa doen en vrouwen en meisjes achter het hekwerk op de galerij zitten. Ik vroeg mij, eerlijk gezegd, af waarom de meisjes niet hetzelfde recht kregen als de jongens en had het gevoel dat dit in de verre toekomst misschien toch zou veranderen.
Als voorwerp heb je gelukkig niet te maken met zoiets, wij zijn geen man of vrouw. Ik wist alleen nog steeds niet precies wat ik daar deed op die plek….totdat er op een dag iemand mij oppakte en helmaal blinkend poetste. Daarna werd in mijn voorarm een kaars gezet en helemaal rechts eentje. In de dagen die volgden kwam er iedere dag 1 kaarsje bij, van rechts naar links, die, wonderlijk genoeg, van links naar rechts werden aangestoken. Dat is omdat je begint bij de kaars van die dag, zo heb ik geleerd…. Die eerste avond waren er heel veel kinderen in de sjoel om naar het chanoeka verhaal te luisteren, het verhaal van de Maccabeeén die een kruikje olie vonden waarvan de menora, niet maar 1 dag maar 8 dagen brandde. Lang genoeg om nieuwe kosjere olie te maken.
Maar in mijn armen brandden de kaarsen en mijn leven kon niet meer stuk. Ik had ook een belangrijke betekenis, net als de koperen letters. Het liefst had ik iedereen in de sjoel willen omhelzen, maar dat gaat een beetje moeilijk als je brandende kaarsen in je handen hebt. Dus zong mijn nesjomme de liederen maar mee en ook al kon niemand dat horen, je kon vast zien dat ik stond te glimmen van geluk. Er is in alle jaren daarna veel met mij gebeurd, ik was zelfs in het buitenland, maar uiteindelijk ben ik weer terug gekomen op mijn plek in Den Haag, waar ik in 1726 begonnen ben. En het was de trots van die eerste dag – Chanoeka – daar in de snoge in 1726, die mij de kracht heeft gegeven om het vol te houden. Ik wilde dat ik jullie, lieve mensen, iets van die kracht zou kunnen geven, op mijn verjaring, mijn en jullie Chanoeka. Chanoeka sameach,

Verhaal – Mama Maccabee verslaat de Grieken

Iedereen in Modi’in was het er over eens dat mama Maccabee helemaal niet kon koken. Iedereen behalve…. Nasjer de huisgeit.

Mama Maccabee maakte spruitjes klaar met slagroom. Zij roosterde krekels (alleen de kosjere!) met bruine suiker en zoete aardappels. En als toetje maakte zij soefganiot met een korstje van suiker en gevuld met bloemkooljam! Ze zagen er heerlijk uit maar als je ze at, kreeg je er buikpijn van. Iedereen behalve… Nasjer de geit.

Matitjahoe (papa Maccabee) en de jongens – Simon, Juda, Eliezer, Jonathan en Jochanan wilden haar niet kwetsen en aten zoveel als ze konden. Wat er over was – en er was heel veel over – gaven ze stiekem aan Nasjer de geit. Dan zeiden zij: “Bedankt voor het eten, mam,” en gingen naar de falaffel tent in het centrum van Modi’in voor nog een snackje. Op een dag zagen Matitjahoe en de jongens een hele menigte in het centrum. Jossi de falaffel man stond midden tussen de mensen en hield een reusachtige falaffel omhoog, die er warm en lekker uitzag. Op een van Jossi’s tafels stond een dikke soldaat met een glimmende helm en een kort rokje. Hij zwaaide met zijn armen en schreeuwde. Een hele rij soldaten stond achter hem. Die droegen ook helmen en korte rokjes. Maar zij hadden ook gevaarlijk uitziende zwaarden en speren bij zich. Wat is hier aan de hand?” vroeg Matitjahoe aan Jossi. “Dd-dd-de Gr-gr-grieken zijn g-g-gekomen. Ze-zze gaan ons a-a-llem-m-maal dd-dd-doodmaken.” Jossi stotterde van schrik en stond te trillen op zijn benen. “Ik beveel jullie te buigen voor de Griekse god Zeus en geschenken te brengen aan de Griekse koning Antiochus,” schreeuwde de dikke soldaat op de tafel. “Als jullie niet doen wat ik zeg, worden jullie allemaal gedood!!!” “Jaah!” riepen de soldaten en zij zwaaiden met hun speren. “Buigen moeten jullie en geschenken brengen!” “Nooit!” brulde Matitjahoe. “Jullie kunnen ons niet dwingen om voor jullie god te buigen.” Maar Jossi de falaffel man kwam naar voren. “A-a-asje-b-b-blieft, d-d-ddood mmmij niet,” smeekte hij. “I-i-ikk ggggeef je een h-h-h-eerlijke falaffel.” “Meh!” Nasjer protesteerde. Falaffel was haar lievelingseten. Zij wilde niet dat Jossi dat zou weggeven. Nasjer was zo boos dat zij Jossi een kopstoot gaf. Hij viel op de grond; de falaffel vloog uit zijn hand en kwam midden in het gezicht van de dikke Griekse soldaat terecht. Op dat moment sprongen Matitjahoe en zijn jongens bovenop de andere, volkomen verraste soldaten. Zij pakten de speren en zwaarden van hen af en verjoegen ze uit Modi’in. “De Grieken komen wel terug,” waarschuwde Matitjahoe de inwoners van Modi’in. “Ga maar met mij mee de heuvels in. Wij brengen een joods leger bij elkaar om tegen de Grieken te strijden. Wij zullen nooit voor hun god buigen. Wij hebben maar één God!” Veel Joden volgden Matitjahoe de heuvels in. Maar mama Maccabee wilde in haar geliefde keuken blijven. Iedere dag maakte mama Maccabee een mand met eten klaar die Nasjer boven in de heuvels naar het leger van de Maccabeëen bracht. Op een dag was er een aanbieding van bloemkool op de markt. Mama Maccabee bakte een gigantische hoeveelheid soefganiot met bloemkool jam, het soort waar iedereen buikpijn van kreeg. Nasjer klom naar boven de heuvels in en hield de mand met soefganiot tussen haar tanden geklemd. Onderweg hoorde ze plotseling het gebonk van marcherende voeten. Ze zag de helmen glinsteren in het zonlicht op de weg voor haar. Het waren de Grieken! Ze kwamen terug!! Nasjer liet de mand met soefganiot vallen en rende om zich achter een boom te verstoppen. Alle soefganiot vielen er uit en rolden over de weg. BONK! BONK! BONK! Dikke rijen Griekse soldaten kwamen steeds dichter bij Nasjer. Het was een angstaanjagend gezicht,die opgeheven speren en wapperende vlaggen, en de rondzwaaiende zwaarden. Plotseling zagen ze de soefganiot. “Eigengemaakte soefganiot!” riepen zij. “Net als bij moeder thuis!” De soldaten lieten hun vlaggen en speren vallen. Zij verspreidden zich, graaiden links en rechts zo veel mogelijk soefganiot bij elkaar en propten die in hun mond. “Jam, jam, jam…”Nasjer kon ze horen kauwen en smakken. Opeens stopte de “Jam, jam, jam.” Het werd heel stil. En toen hoorde Nasjer, “oooooooohhh, aauuuuwwww…. ouch …aauuww!” “Meh!” blaatte Nasjer. Ze rende de heuvel op om de Maccabeëen te roepen. Toen Matitjahoe en zijn jongens beneden bij de weg kwamen, lagen de arme Grieken nog steeds over de grond te rollen en kreunden en steunden: “oooooooohhh, aauuuuwwww….. ouch … aauuww!” Zo won mama Maccabee de strijd tegen de Grieken. En dus eten Joden in Israël en daarbuiten ook nu nog soefganiot op hun chanoeka feestjes – met of zonder bloemkool jam. uit: Chaya Burstein, 10 Great Jewish Stories

Verhaal – Wat een opscheppers!

Een verhaal voor Soekot en Simchat Tora

De kleine Kappertjes struik ruiste in de koude avondlucht. Toen de wind uiteindelijk ging liggen en de zon op kwam strekte ze haar takken en stond fier rechtop. Ondanks de ochtendkou, begon een warm gevoel zich van haar meester te maken.

‘Ha, ha! Ik ben weer de eerste’, riep ze. ‘Wauw, ik houd van de lente en ik vind het te gek om de eerste te zijn!’ Kappertje haalde diep adem en liet haar eerste knoppen open springen.
De trotse Ceder werd ook wakker. ‘Het is geen wedstrijd, onbeschaamde kleine struik’, zei Ceder hooghartig. ‘Jij mag dan misschien de eerste zijn om je geinige vruchten te laten groeien, maar ik heb karakter. En waarom? Omdat mijn hout is gebruikt om Salomons tempel mee te bouwen!’ ‘Salomons tempel, Salomons tempel’, bouwde de palm hem na, ‘Tjee man dat is eeuwen geleden! Maar als je het goed bekijkt zijn een aantal van ons nog steeds wel nuttig.’ Hij telde al zijn kwaliteiten af op zijn brede bladeren. ‘Mijn takken worden geschud tijdens het Hallel in de soekotdienst. Mijn blad bedekt de Soeka. Mijn bladeren kunnen worden gebruikt om te vegen. En mijn vruchten! Iedereen weet dat dadels….’ ‘Pitten hebben’, sneerde de Etrog boom, ‘bovendien ruik jij nergens naar.’ ‘ Puh,’zei Palm, ‘Jij bent gewoon jaloers omdat jouw fruit maar een keer per jaar wordt gebruikt.’ ‘Geur’, riep de Mirte uit,’ heeft iemand het hier over geur? Niemand heeft meer geur dan ik!’ ‘Zou kunnen’, gaf Etrog meteen terug, ‘Jammer dat je geen vruchten draagt!’

‘Nou, ik ben tenminste ergens goed voor’, zei de Mirte, terwijl ze haar takken schudde. ‘Niet zoals Wilg daar. Zij heeft geen vruchten en ruikt ook nog eens nergens naar. Daarom kijkt ze zeker zo treurig de hele tijd.’
‘Waarom zit je altijd op mij af te geven?’ Zuchtte Wilg terwijl ze naar haar eigen spiegelbeeld in de vijver staarde. ‘Wat heb je eigenlijk aan vruchten? Je hoeft alleen maar naar de Wijnstok te kijken. Ze kan nauwelijks rechtop staan onder het gewicht van al dat fruit. Ze heeft ondersteuning nodig, net als degenen die haar wijn drinken.’
‘Zo zou ik het niet willen zeggen, mompelde Wijnstok, ‘Mensen zeggen dat ze vrolijk worden van de wijn van mijn druiven.’ ‘Dat is waar, maar teveel wijn brengt alleen maar ellende’, zei Olijf met zijn krakerige oude stem. ‘Kijk, het sap van mijn fruit is onbetaalbaar! En heel lang geleden- jullie jonkies kunnen je dat niet eens herinneren – wist Noach door een van mijn takken dat het water weer gezakt was.’

‘Jazeker, olijfolie is kostbaar’, zei de Granaatappel, ‘Toch jammer dat je zoveel moeite moet doen om een paar druppeltjes te oogsten. Mijn zaden zijn heerlijk en sappig. En weet je wel dat ik er 613 heb, precies even veel als het aantal mitzwot.? En iedereen vind mij lekker, heel anders dan Johannesbrood, dat is alleen voor de armen’.
‘O, is dat zo, snoof Johannesbrood,’ Als ik het mij goed herinner was ik toch degene die Sjimon bar Yochai in leven hield terwijl hij 12 jaar verstopt zat in een grot. Trouwens, ik geloof niet dat opscheppen bij de 613 mitswot hoort.’
Alle bomen moesten lachen om deze opmerking, allemaal, behalve 1. De kleine Kappertjes struik merkte dat Vijg nog niets gezegd had en vroeg haar: ‘Wat heb jij te zeggen over jezelf?’ De Vijg zei dromerig, alsof ze de andere bomen helemaal niet had gehoord, ‘Ik bedacht me net hoe veel de mensen van ons houden. Heb je wel eens op ze gelet in de herfst, als er geoogst wordt? Ze zijn zo dankbaar voor het laatste fruit voor de winter. Zelfs als het koud is praten ze nog over ons. Goede mensen zullen bloeien als palmbomen en groeien als de ceders in de Libanon en dat lied zingen ze de hele tijd. In de lente en de zomer houden de mensen het meest van ons. Ze zien onze knoppen openspringen en bloeien, of ruiken onze geur, of proeven van onze vruchten en dan zeggen ze: Gezegend is God in wiens wereld niets ontbreekt. Gezegend is God die zulke mooie dingen maakte die ons gelukkig maken.’

Vijg stopte even en glimlachte, ‘dat gaat over ons allemaal vrienden, over ons allemaal!’ En tegelijkertijd gaat het over de mensen zelf, want lijken zij eigenlijk niet veel op ons? Je hebt mensen die wel weten wat in Tora staat, maar het niet uitvoeren, en mensen die niet precies weten wat er staat maar toch het goede doen. En je hebt mensen die weten wat er in Tora staat en er ook naar handelen en mensen die het niet weten en er dus ook niet naar handelen. Wat dat betreft lijken ze nog het meest op, de Palm, de Mirte, de Etrog en de Wilg. Op Soekot, heb je ze in de loelav, allemaal bij elkaar.’

‘Je hebt gelijk,’ zei Kappertje, ‘zoals altijd. Echt waar, jij bent de beste.’
‘Ik?’ Zei Vijg lachend
‘Wees niet zo bescheiden,’ zei Kappertje,’ alles aan jou is eetbaar binnen en buitenkant. Wat, zelfs jouw zaden zijn lekker, zelfs het allerkleinste beetje van jou, net als de Tora. En net als de Tora, leer je ons steeds weer iets nieuws.’ Vijg keek gelukkig bij deze prijzende woorden en alle bomen, de eiken op de heuvels, de palmen in de dalen, de wilgen in de rivierbedding, de platanen in het laagland en zelfs de trotse ceders en acacia’s, de oleanders en de cipressen lieten ruisend horen dat ze het ermee eens waren.

Verhaal – Het geheim van de dief

Verhaal || Het geheim van de dief

Er was eens een rijk en machtig edelman, met een vreselijk humeur. Hij kon heel hard zijn en hij vergaf geen mens voor wat dan ook.

Op een dag was zijn arme dienstmeisje, Ilana, de voorraadkamer aan het schoonmaken. Daar zag zij lekkere pruimen liggen, ze keek om zich heen of niemand het zag, en stak drie pruimen in de zak van haar schort. Voor haar broers thuis, die erge honger hadden. Maar een bewaker had het toch gezien, en hij meldde de diefstal.

Even later werd ze bij de edelman gebracht: ‘Breng haar naar de kerker’, schreeuwde hij woedend, ‘en keten haar vast aan de muur, tot ze oud en grijs is geworden!”.De vrienden en familie van de edelman stonden versteld van zo’n hardvochtig vonnis. Maar Ilana bleef kalm en zei: ‘Mijn heer, ik aanvaard uw oordeel. Jammer alleen dat het geheim van mijn moeder nu samen met mij wordt opgesloten.’ ‘Het geheim van je moeder?’ vroeg de edelman. ‘En wat mag dat dan wel zijn’ ‘Mijn moeder’, antwoordde Ilana, ‘wist hoe ze het zaad van granaatappels zo kon planten, dat je de appels de volgende dag al kon plukken.’ ‘Hmmm’, dacht de edelman bij zichzelf. ‘Stel je voor dat ik in één nacht hele velden van granaatappels rijp kan laten worden! Ik zou de rijkste man ter wereld zijn!’ Tegen Ilana zei hij dus: ‘Als het waar is wat je zegt, laat me dan zien hoe je dat doet.’ De edelman en zijn gevolg gingen achter Ilana aan de tuin in. Ademloos keken ze toe hoe ze een heel diep gat groef. Toen het gat klaar was, zei Ilana: ‘Het zaad ontkiemt alleen als het geplant is door iemand die nog nooit iets van een ander heeft afgenomen. Omdat ik een dief ben, kan ik het dus niet planten. Wie van u wil dat doen?’

De edelman wendde zich tot zijn beste vriend en zei: ‘De eer is aan jou!’ Maar de vriend antwoordde dat hij dat niet kon. ‘Toen ik een jongen was, heb ik eens mijn vaders horloge weggenomen’, legde hij uit. ‘Nou, jij dan maar, mijn lieve vrouw. Wil jij ons de eer aan doen om dit zaad voor ons te planten?’ ‘Mijn lieve man’, antwoordde ze, ‘ook ik heb me schuldig gemaakt aan het wegnemen van iets wat niet van mij was. Als kind heb ik in een vlaag van woede de ketting van mijn zusje gestolen’. Een voor één vroeg de edelman aan alle aanwezigen om het zaad te planten. Eén voor één vertelden ze hoe ze ooit iets hadden genomen wat niet van hen was. ‘Mijn heer, mag ik dan voorstellen dat uzelf het zaad plant’, zei Ilana, terwijl ze hem het zaad aanreikte. Maar de zaadkorrels gleden uit zijn vingers toen hij zich herinnerde hoe hij eens verse kruiden had geplukt in de tuin van de buren.

Hij schudde zijn hoofd en zei: ‘Je bent een slim kind. Je hebt me geleerd dat niemand volmaakt is. Ik schenk je vergeving voor wat je gedaan hebt. Je mag zoveel meenemen als je wilt om je familie te eten te geven.’ Sinds die dag moest de edelman altijd aan zijn eigen fouten denken Vóór hij anderen een straf op legde. De mensen in dit verhaal hebben allemaal iets weggenomen wat niet van hen was. Denk je dat het niet zo erg is iets te doen, ook al weet je dat het verkeerd is, alleen omdat andere mensen het ook doen? Uit: ‘Meedoen met God’ van Gila Gevirtz (uitgave Sja’ar)

Verhaal – De magische granaatappel

Verhaal || De magische granaatappel

 

Er waren eens drie broers die veel van avonturen hielden

Zij besloten op reis te gaan, ieder in een andere richting, naar een ander land en ze spraken af elkaar over tien jaar weer op dezelfde plek te ontmoeten. Ieder zou dan iets heel bijzonders van zijn reis meebrengen.

De oudste broer vertrok naar het oosten; daar zag hij magiërs, jongleurs en acrobaten. Eén van de magiërs had een magisch vergrootglas waarmee hij alle uithoeken van het koninkrijk kon bekijken en zelfs nog verder! De broer, die dit wel een heel bijzonder voorwerp vond, kocht het om mee te nemen naar huis. De tweede broer reisde naar het westen en kwam terecht in een land van tapijtverkopers. Op een dag kwam hij langs een oude tapijtverkoper die zijn waren aan de man bracht. De jongen bleef een tijdje staan kijken naar de stapels kleurige tapijten en terwijl hij daar stond begon één van de onderste tapijten te bewegen.

De handelaar fluisterde hem toe dat dit een magisch tapijt was en dat het iemand kon brengen waarheen hij maar wilde. Dat is bijzonder, dacht de broer en hij kocht het tapijt. De jongste broer ging naar het zuiden, naar een land dat bekend stond om zijn uitgestrekte wouden. Daar ontdekte hij op een dag in een bosje een boom die er totaal anders uitzag dan alle andere bomen eromheen. De boom was overladen met oranjerode bloesems en zo ongelooflijk mooi! Toen hij dichterbij gekomen was zag de jongen dat er één enkele granaatappel aan de boom hing. Hij strekte zijn hand uit om hem te pakken en de vrucht viel in zijn hand, tegelijkertijd barstte op dezelfde plek een nieuwe bloem open. De jongste broer begreep dat dit een magische granaatappel moest zijn, maar hij vroeg zich wel af welke magische gaven het fruit dan zou hebben. Hij stopte de granaatappel in zijn zak om hem mee naar huis te kunnen nemen en toen hij weer opkeek was de bijzondere boom verdwenen. Toen de broers elkaar weer ontmoetten lieten zij elkaar hun bijzondere souvenirs zien.

De oudste pakte zijn magisch glas en zag meteen, in een afgelegen koninkrijk een ziekelijke prinses die stervende was. “Snel, snel, op mijn vliegend tapijt,” zei de middelste broer en het tapijt bracht ze in een paar seconden naar het afgelegen koninkrijk. Daar hoorden ze dat de koning had besloten dat degene die zijn dochter kon redden met haar zou mogen trouwen. De jongste broer vroeg of hij het mocht proberen. Hij sneed de granaatappel open en gaf de prinses de sappige pitjes te eten. Al snel begon zij zich beter te voelen en kwam er weer wat kleur op haar wangen. De koning was uitzinnig van vreugde! Maar….. de broers begonnen te ruziën over wie haar nu eigenlijk gered had. ” Als ik mijn magische glas niet gehad had’, zei de oudste, ” dan hadden we nooit van de prinses geweten.” ” Als we niet op mijn tapijt hierheen hadden kunnen vliegen, waren we nooit op tijd gekomen,” zei de tweede. “Maar mijn magische granaatappel heeft haar uiteindelijk beter gemaakt”, zei de jongste. De koning, die een wijs man was, vroeg aan zijn dochter wie er het meest in aanmerking kwam om met haar te trouwen.

De prinses stelde iedere broer een vraag. “Is er iets aan jouw vergrootglas veranderd,sinds je hier gekomen bent?” vroeg ze de oudste broer. “Nee,” antwoordde hij. Zij richtte zich tot de middelste broer: “Is er iets aan jouw tapijt veranderd sinds je hier bent?” “Nee'” antwoordde hij. “Is er iets aan jou magische granaatappel veranderd?” vroeg ze de jongste. “Ja,” antwoordde deze,” Hij is niet langer heel, want ik heb jou de helft gegeven.” “Ik zal met de jongste broer trouwen,” zei de prinses, “hij heeft de meest bijzondere daad gedaan door iets van zichzelf weg te geven en te delen.” En zo gebeurde het, het werd een fantastische bruiloft, met een groot feest. En alle drie de broers bleven in het land en werden adviseur van de koning.

Verhaal – De Eerste Sjofar

Verhaal || De Eerste Sjofar

 

Heel vroeger was het niet zo moeilijk iedereen op de hoogte te brengen van belangrijk nieuws.

De mensen woonden dicht bij elkaar en de stadsomroeper las gewoon op elke straathoek met luide stem het nieuws voor.

Nu was het natuurlijk niet nodig dat iedereen op de hoogte was van alle nieuws, maar sommige dingen waren toch zo belangrijk dat iedereen het moest weten! Bijvoorbeeld het begin van een nieuw jaar! Enoch, die vroeger stadsomroeper was geweest zat met z’n handen in het haar, hij wist niet hoe hij iedereen op tijd zou kunnen bereiken en hij ging te rade bij de Eeuwige. Het antwoord was: ‘Ga op zoek naar een instrument dat iedereen wakker schudt en laat luisteren als je roept dat het nieuwe jaar eraan komt.’ Enoch ging op pad. De volgende dag kwam hij terug met twee stenen, hij sloeg de stenen tegen elkaar en dat maakte een reuze kabaal. ” Wat vindt U hiervan?” vroeg hij, “is dit niet geschikt?” Maar de Eeuwige zei dat Enoch toch iets anders moest zoeken want de stenen maakten alleen maar kabaal en het nieuwe jaar was een tijd voor mooie geluiden. Enoch ging weer op zoek. Een dag later kwam hij terug met een gong. ” Luister eens was een prachtig geluid dit instrument maakt”, zei hij en hij sloeg op de gong. Die gaf inderdaad een heel mooi geluid. Maar de Eeuwige was nog niet tevreden, eigenlijk vond hij het helemaal geen goed instrument om het nieuwe jaar mee aan te kondigen. ” De gong klinkt wel mooi” zei Hij,” maar je moet geen instrument gebruiken wat van ijzer is gemaakt om te vertellen dat er een nieuw jaar begint. Van ijzer worden wapens gemaakt en het nieuwe jaar is een tijd voor vrede, niet van oorlog. Zoek nog maar even verder” Opnieuw ging Enoch op pad………..
Toen hij de volgende dag terug kwam had hij een harp bij zich.’ Nou moet U toch eens luisteren wat een prachtig instrument dit is; het is niet van ijzer gemaakt en het klinkt echt geweldig”. Maar weer was de Eeuwige niet tevreden. De harp was inderdaad niet van ijzer gemaakt en klonk prachtig, maar het geluid was veel te zacht om iedereen wakker te schudden en te laten luisteren. Nee, Enoch was nog niet klaar met zijn zoektocht en hij ging weer op pad. Nu kwam hij terug met een gouden trompet.” Luister naar dit instrument”, zei hij,”Dit moet gewoon goed zijn, het is niet van ijzer gemaakt, klinkt prachtig maakt genoeg geluid om van de ene bergtop tot de andere te reiken om het nieuwe jaar aan te kondigen!” “Deze gouden trompet is inderdaad prachtig,” zei de Eeuwige,” maar toch niet goed genoeg om het nieuwe jaar aan te kondigen. En dat komt doordat deze trompet door mensenhanden is gemaakt en het nieuwe jaar is niet een tijd om te pronken met iets dat mensenhanden hebben gemaakt. Het nieuwe jaar is er voor iedereen, zowel de mensen als de dieren. Je moet zoeken naar iets dat voor ons allemaal geschikt is..” Enoch ging weer op pad. De volgende dag was hij en beetje laat, buiten adem kwam hij tenslotte aanrennen. ” Hier is mijn instrument,” zei hij,”Het is een ramshoorn. Hij ziet er niet zo mooi uit als de gouden trompet. Klinkt niet zo mooi als de harp, maar z’n klank is goed, het is geen wapen, hij klinkt luid genoeg en is niet door mensenhanden gemaakt. Er is alleen een klein probleempje. Het was niet zo moeilijk om uit de andere instrumenten geluid te krijgen, maar met deze ramshoorn, deze sjofar, lukt dat bijna niet. Ik moet echt blazen en blazen en dan komt er eindelijk een toon uit en als ik geluk heb misschien nog een,. Ik zou wel willen dat het gemakkelijker ging. De Eeuwige lachte tegen Enoch en zei” Dit is precies het juiste instrument om iedereen in de wereld te laten weten dat en een nieuw jaar gaat beginnen en Hij leerde Enoch om op de hoorn te blazen. Net op tijd om het nieuwe jaar aan te kondigen! Tekiaaaaaaaaaaaaa, sjewaaaariem, terrrrrrroea……………..!!!